De das omstreeks 1270
Jacob van Maerlant (± 1230 - ± 1300) beschreef omstreeks 1270 de natuur zoals deze toen was, in zijn boek “Der Naturen Bloeme”. In hedendaags Nederlands: “Het mooiste van de natuur”. Maerlands werk werd in 1998 door Ingrid Biesheuvel vertaald. Deze natuurencyclopedie, die steunde op een eeuwenoude wetenschappelijke traditie, bestaat uit ongeveer 17.000 regels en ook de das komt erin voor.
Uit klassieke beschrijvingen kunnen we afleiden dat over het algemeen auteurs geen zuivere kijk hadden op de das. Men kende het dier vaak niet uit de eerste hand waardoor zij een hele afwijkende voorstelling van de das hadden. Ook had de middeleeuwse mens een grote angst en afkeer voor alles wat in het duister leefde. Dit zegt veel over de wijze waarop naar de natuur werd gekeken en over de weinig kritische instelling van de natuuronderzoekers. Veronderstellingen en vermeende feiten vulden de pagina’s, zoals ook door Van Maerlant werd gedaan over de das.
“Daxus is, geloof ik, de das, een dier dat zelden groter dan de vos wordt aangetroffen, met korte poten die niet alle vier even lang zijn. Want het kortst zijn de poten aan de linkerkant en daarom zoekt hij altijd een vluchtweg in een wagenspoor, als hij merkt dat er jacht op hem gemaakt wordt. Hij gaat dan met zijn rechterpoten in het spoor lopen en met zijn linkerpoten ernaast. Hij heeft een dichtbehaarde, grijze vacht. Iedere maand wordt zijn vetlaag dikker en dunner; gelijktijdig met de standen van de maan: als je hem doodt bij nieuwe maan, vind je geen vet op zijn lijf. Van dassenvet maakt men uitstekende zalf voor verwondingen. Het lijkt verwonderlijk dat zijn beet giftig is en dat zijn vet juist genezend werkt bij allerlei kwalen. Maar de oorzaak die men hiervoor geeft, is dat hij wormen en slangen eet die giftig zijn: daardoor komt er gif aan zijn tanden. De wijze Esculapius schrijft over de das: bestrijk de ledematen van iemand die koorts heeft met dassenvet en hij zal beter worden. Zijn hersenen gekookt in olie genezen alle kwalen aan de schaamdelen van de mens. Zijn bloed, vermengd met zout en gesmeerd op de ledematen van een mens, beschermt die mens drie dagen lang tegen dodelijke ziekten. Zijn teelballen goed gekookt in honing, en gegeten op de nuchtere maag, geven impotente manen drie dagen lang het vermogen de liefde te bedrijven.”
Bert van Opzeeland